De vijf…… tips voor interactief voorlezen.

1. Spelenderwijs kennis laten maken met het boek;
In de eerste stap gaat het erom dat je de kinderen spelenderwijs kennis laat maken met het boek en de materialen die je erbij verzameld hebt. Zo komen ze in de sfeer van het prentenboek. Hoe kun je dit doen? 
• Zorg voor een speelse introductie. 
• Stimuleer de voorkennis van de kinderen. 
• Lees het verhaal nog niet letterlijk voor. 
• Laat het boek (en de kaft) zien en blader door het boek. 
• Moedig de kinderen aan om te reageren op de illustraties. 
• Laat de kinderen voorspellen waar het boek over gaat. 
• Bied materialen aan die passen bij het boek.
Tijdens goede interactie hebben kinderen een betrokken, actieve en leergierige houding. Je voert hier met de kinderen een écht gesprek, waarbij jullie naar elkaar luisteren en op elkaars inbreng reageren. Je sluit hierbij natuurlijk aan bij de inbreng van kinderen. Hiermee laat je merken dat je ze serieus neemt en dat je hun bijdrage belangrijk vindt. Dit geeft zelfvertrouwen en motivatie om te meer te vertellen.

2. Betrokken zijn bij het verhaal;
Binnen deze tweede stap lees je het prentenboek voor en laat je de kinderen kennismaken met de belangrijkste begrippen, zinnen, personages en gebeurtenissen uit het prentenboek. De kern van het verhaal wordt hen duidelijk: 
• Stel voorafgaand aan het voorlezen een luistervraag. 
• Lees het boek voor en maak eventueel gebruik van dezelfde materialen als in het boek.
• Blijf dicht bij de letterlijke tekst, vertel het verhaal niet in je eigen woorden. 
• Leg moeilijke begrippen kort uit als je ziet dat kinderen dat nodig hebben of gebruik synoniemen. 
• Presenteer de belangrijke personages en gebeurtenissen. 
• Nodig de kinderen uit om, indien mogelijk, verschillende zintuigen te gebruiken.
Tijdens het voorlezen houd je het aantal onderbrekingen klein, zodat de kinderen in het verhaal blijven. Dit is belangrijk voor de beleving van het verhaal en het leesplezier. Zie je dat ze afgeleid raken of vragen ze om uitleg? Probeer kinderen dan weer bij het verhaal te betrekken of geef kort antwoord op hun vraag. Merken ze iets op? Dan kun je daar kort op ingaan. Ga vervolgens weer snel terug naar het verhaal. Maak bijvoorbeeld een bruggetje: ‘Hoe zou het verder gaan met …? Kom we gaan kijken!’

3. Verbanden leggen met de echte wereld;
Binnen de derde stap kunnen kinderen het verhaal steeds meer voor zich zien. Tijdens een gesprek voorafgaand aan het voorlezen en/of achteraf kun je de verhaallijn en het begrip van het verhaal centraal stellen. Je kunt kinderen helpen om verbanden te leggen tussen gebeurtenissen in het verhaal en tussen het verhaal en hun eigen ervaringen uit de ‘echte wereld’.
• Lees het verhaal nog eens voor. 
• Leg moeilijke begrippen nog eens extra uit of gebruik synoniemen. 
• Speel het verhaal samen na en laat kinderen meedenken over het verloop. 
• Laat de kinderen verbanden leggen tussen verschillende onderdelen van het verhaal, zoals: 
- onderdelen met elkaar vergelijken (wat is er anders?); 
- nadenken over de volgorde van gebeurtenissen; 
- verbanden zoeken tussen gebeurtenissen in het verhaal en eigen ervaringen. 
• Neem iets meer afstand van het verhaal door vergelijkbare situaties te bespreken en te laten zien (afbeeldingen, filmpjes, materialen).

4. De verhaallijn verder uitdiepen;
Bij deze laatste stap kun je met de kinderen de verhaallijn nog verder uitdiepen. De woorden, personages, gebeurtenissen en de verhaallijn zijn tijdens de eerdere stappen al op allerlei manieren voor de kinderen verduidelijkt en gaan nu echt leven. Je kunt kinderen dan aanmoedigen om meer en ingewikkeldere verbanden te leggen (oorzaak-gevolg, middel-doel). Ook kun je ze uitdagen om zich meer te verplaatsen in de personages van het boek. Dit zou je hiervoor kunnen doen: 
• Laat het verhaal (na)vertellen of uitspelen. 
• Lees het boek nog een keer voor. 
• Stel denkvragen en ervaringsvragen (Waarom? Hoe komt het dat…? Heb je ook wel eens…?).
• Laat de kinderen verbanden leggen zoals oorzaakgevolg en middel-doel (Wat heeft ... nodig om…?). 
• Laat de kinderen problemen oplossen (Wat zou jij doen?).

5. Herhaling, Herhaling, herhaling…
Lees regelmatig voor! Herhaling zorgt er voor dat woorden en verhalen blijven hangen waardoor kinderen deze nieuwe woorden leren kennen. Voordat kinderen weten hoe zij een woord kunnen gebruiken is er een herhaling van ongeveer 6 á 7 keer nodig.